Tot overmaat van ramp kreeg Cambodja in oktober door extreme regenval te kampen met de grootste wateroverlast ooit. Deze trof een half miljoen mensen (40 doden) en vernielde 120 duizend huizen, 925 scholen, 305 pagodes, 270 duizend hectare rijstveld en verder wegen, bruggen en vaarwegen. In Vietnam en Laos was de omvang van de ramp nog groter.
Het absurde is dat er tegelijk met deze wateroverlast ook sprake was van een watertekort in het Tonlé Sap meer, het grootste zoetwatermeer van Zuidoost-Azië. Normaliter stroomt in de regenperiode het water uit de Mekong-rivier naar het meer tot een oppervlak van 25.000 m2. En gedurende de droge periode stroomt het water uit het meer weer terug tot een oppervlak van nog maar 2500 m2. Tijdens de regentijd is het meer een paaigebied voor vis en als het water zich terugtrekt vormt het meer dan ook een rijke visgrond. De overstroomde ommelanden leveren dan bovendien zeer vruchtbare grond voor land- en tuinbouw.
Dit jaarlijkse gebeuren vormt al eeuwen de basis voor de Cambodjaanse economie en cultuur. Dit jaar is er voor het eerst vanuit de Mekong veel minder water afgestroomd naar het Tonlé Sap-meer. Het is het gevolg van de vele door met name China aangelegde dammen waarmee dat land zijn eigen waterbehoefte kan reguleren. De VN becijferden dat hierdoor 60 miljoen mensen langs de Mekong bedreigd worden in hun bestaan.