Bezoek aan het Kinderhuis, juli 2012
Het was een stralende dag. Geen vuiltje aan de strak blauwe lucht. Echt geen dag om aan je paraplu te denken. Nou, dat heb ik geweten. Nadat ik om een uur of zes in een koel café nog een koffie had gedronken, slenterde ik onbekommerd naar huis. Ik had niet eens door dat de lucht verkleurde van blauw naar wit en grijs. En toen die eenmaal zwart kleurde en ik met een schok de bui al zag hangen, was ik feitelijk te laat. De regen viel in bakken uit de lucht en in een mum van een tijd was ik kletsnat. Het water dat loodrecht in dikke druppels naar beneden kwam, was ondoordringbaar en ik zag zo gauw geen plaats om te schuilen. Vergeefs keek ik om heen voor een taxi of een tuktuk, maar al het verkeer was tot stilstand gekomen. Inmiddels was ik doorweekt. Ik besloot maar gewoon door te wandelen naar huis, het maakte nu toch niks meer uit. Daar aangekomen pelde ik de kleren van mijn lijf en viste het mobieltje uit mijn broekzak. Die was ook kletsnat, maar deed het nog, want het display was verlicht. Er stond een sms-je op van een vriendin uit Nederland: “Hoi, jij ligt zeker lekker in de zon. Hier regent het pijpenstelen.”
Cambodja werd deze zomer geteisterd door drie epidemieën waarvan één met fatale gevolgen voor kinderen. Aanvankelijk wist men de oorzaak (Entro virus 71) niet waardoor er in één week zestig kinderen stierven. Voor ons kinderhuis betekende dit dat we dagelijks met kinderen die zich niet helemaal lekker voelden, naar het ziekenhuis gingen om uit te sluiten dat zij besmet waren. Gelukkig bleek het telkens alleen te gaan om grieperigheid als gevolg van de grote schommeling tussen snikhete en koele dagen, Aziatische kinderen kunnen daar fysiek niet goed tegen.
Vooral ’s nachts, in het begin van de regenperiode, hadden de kinderen het vaak koud. Toen dat duidelijk werd, hebben we onmiddellijk een stapel fleece dekens gekocht. Daarbij liepen de kinderen ook in inmiddels behoorlijk versleten kleren. Dat was voor ons reden om de bus te nemen naar Phnom Penh voor een baal van 100 kilo tweedehands kleding voor 100 dollar. Bij thuiskomst leidde dit tot een langdurige, gezellige modeshow.
De regenperiode was nog niet echt begonnen en het water in de rivieren stond nog laag. Ook het stuwmeer tien kilometer verderop was om die reden veilig om in te zwemmen. Met dertig kinderen in vier tuktuks zijn we erheen gegaan. Daar kregen ze allemaal een zwemband en liepen ze meteen het water in, in de kleren die ze droegen. Van zwempakken leken ze nooit gehoord te hebben. Na afloop waren de kleren aan hun lijf binnen tien minuten opgedroogd.
Niet alleen de kleren waren al ruim over hun houdbaarheidsdatum heen. Dat gold ook voor de staat van onderhoud van het huis. Door een gunstige speling van het lot kwam het kinderhuis echter in contact met een organisatie die wereldwijd – in 27 landen – bemiddelt in het vinden van zinnig vakantiewerk voor jongeren tussen 15 en 20 jaar. En zo maakten we mee dat acht jongeren uit Frankrijk, Italië, Zuid-Korea en Australië onder onze ogen in één week de grote hal en vier slaapkamertjes helemaal afbikten en keurig in de verse verf zetten.
Onder het geluid van hamers en beitels beneden gingen boven onder het dak de Engelse lessen gewoon door. Zes groepjes van zes kinderen, drie vóór de lunch en drie erna. De kleine kinderen met woordjes in prenten- en kleurboeken, de grote kinderen met zinnen en tekstjes die eerst werden opgeschreven en vervolgens werden uitgetikt op een 2e-hands computer. We hebben er één voor de jongens en één voor de meisjes aangeschaft. Dankzij de computers boeken de kinderen sneller vooruitgang in de beheersing van het Engels.